Ik zat bij de kapper toen ik het telefoontje kreeg. Van tevoren had ik al tegen de kapster gezegd dat de dierenarts kon bellen omdat mijn konijn werd geopereerd aan zijn oor – maar dat dat waarschijnlijk niet zou gebeuren, want het was een routine-operatie. Toen de telefoon ging, nam ik dan ook zonder enig vermoeden op. Het was heel even stil aan de andere kant van de lijn, waarna de dierenarts zei: ‘Ik heb heel slecht nieuws.’ En voordat ik zelfs maar kon beginnen met een doemscenario opstellen in mijn hoofd, vervolgde hij: ‘Whopper is net overleden.’
Ik zat bij de kapper toen ik het telefoontje kreeg. Van tevoren had ik al tegen de kapster gezegd dat de dierenarts kon bellen omdat mijn konijn werd geopereerd aan zijn oor – maar dat dat waarschijnlijk niet zou gebeuren, want het was een routine-operatie. Toen de telefoon ging, nam ik dan ook zonder enig vermoeden op. Het was heel even stil aan de andere kant van de lijn, waarna de dierenarts zei: ‘Ik heb heel slecht nieuws.’ En voordat ik zelfs maar kon beginnen met een doemscenario opstellen in mijn hoofd, vervolgde hij: ‘Whopper is net overleden.’
O, let’s go back to the start
November 2010: de laatste dag van mijn stageperiode bij Artin Advertising zit erop. Lau komt me als verrassing ophalen en samen fietsen we naar huis. Of nou ja, dat denk ik, totdat Lau zegt: ‘Hier gaan we linksaf.’
‘Linksaf?’ Ik probeer te bedenken wat voor kortere route hij zou kunnen hebben gevonden, want voor zover ik weet, leidt deze weg helemaal niet naar de campus. Eerder naar de tegenovergestelde kant van Enschede.
‘Vertrouw me maar,’ zegt Lau.
De hele weg blijf ik aandringen dat we niet goed rijden en Lau blijft mysterieus vertellen dat we precies de goede kant op rijden. Het is bijtend koud en ik ben mijn handschoenen vergeten, dus mag ik die van hem aan. Uiteindelijk slaan we een straat in en zegt Lau: ‘Hier is het.’
Hij remt en ik rem automatisch ook. ‘Wat is hier?’
Nonchalant zegt hij: ‘Je kerstcadeautje.’
Hij loopt het pad op bij een van de huizen en belt aan. Ik hobbel verbaasd achter hem aan. Een grote man doet de deur open en zegt: ‘Jullie zijn hier voor de…’
‘De verrassing,’ onderbreekt Lau hem.
De blik van de man verschuift naar mij. Met een grijns zegt hij: ‘Ah, op zo’n manier. Nou, kom maar mee.’
Nog altijd blanco loop ik achter de man en Lau aan door de gang, de woonkamer, de keuken… En weer naar buiten, de achtertuin in. De man gaat ons voor naar een grote schuur. Hij duwt de deur open en gebaart dat we binnen mogen komen. De geur van hooi en stro dringt in mijn neusgaten. Met een zwierig gebaar wijst de man naast zich. ‘Dit is het nestje waar ik het over had aan de telefoon. Ze zijn in oktober geboren.’
Ik volg zijn arm vanaf zijn romp, langs zijn elleboog en uitgestrekte vingers naar een houten hok met gaas ervoor. Achter het gaas beweegt wat pluis heen en weer. Ik doe een stap dichterbij en hap naar adem. ‘Konijntjes!’
Brutaal bolletje pluis
Een dik mamakonijn met hangoren zit in de hoek, terwijl zes pluizige bolletjes met mini-oortjes en gigantische ronde ogen door het hok heen schieten. Ik draai me om naar Lau en vraag met een piepstem: ‘Is mijn kerstcadeautje een konijn?’
‘Als je dat leuk vindt wel, ja,’ zegt hij onschuldig. Alsof ik het niet al wekenlang heb over hoe leuk konijnen zijn en hoe we er makkelijk eentje in onze kamer kwijt kunnen, als we alleen maar een manier vinden om de kabels bij hem weg te houden.
Ik maak een gesmoord piepgeluidje en draai me weer naar het nestje om. Op dat moment klinkt er een harde bonk en valt er iets naast me op de grond. De man die hier blijkbaar woont, zegt half geërgerd, half geamuseerd: ‘Herman, toe nou even.’ Hij pakt het op de grond gevallen waterflesje op en hangt het terug voor het hok naast dat van het nestje. Dan wendt hij zich tot mij. ‘Dit is de vader, Herman. Hij is nogal een opgewonden standje, dus er zal sowieso genoeg pit in zitten.’
Alsof hij het wil benadrukken, stampt Herman nog een keer hard op de vloer van zijn hok.
‘Die twee blauwgrijze zijn al gereserveerd.’ De man wijst op het nestje. ‘Die gaan in Friesland wonen. Maar de rest is nog niet gereserveerd, dus kijk rustig.’
Ik hurk voor het hok en bekijk de pluizenbolletjes. Naast de twee blauwgrijze konijntjes, zijn er twee bruingevlekte exemplaren, eentje met zwarte vlekken en één helemaal zwart exemplaar. Dat laatste konijntje zit me door het gaas aan te staren, alsof hij zich afvraagt wat ik hier nu weer kom doen.
‘Wil je ze aaien?’ De man doet het hok open. De meeste konijntjes vluchten meteen naar hun mama toe, maar het zwarte beestje blijft zitten.
Ik beweeg mijn hand voorzichtig naar hem toe en raak zijn zachte vacht aan. ‘Wat ben jij een lekker brutaal monster,’ koer ik tegen hem.
‘Wordt dat hem?’ vraagt Lau.
Ik werp nog een weifelende blik op de andere drie konijntjes, die er ook allemaal enorm schattig uitzien. Maar in mijn hart weet ik dat mijn keuze is gemaakt. Ik pak hem voorzichtig op. Hij is zo klein dat hij in mijn hand past. Zijn warme lijfje drukt geruststellend tegen mijn handpalm.
Ik lach naar Lau. ‘Dit wordt hem.’
Gekloot in de dakgoot
Ruim twee weken later mag ik mijn kerstkonijntje ophalen. We hebben een kooi voor hem gekocht waar hij wel dertig keer in past, compleet met hoektoilet, waterfles en hooiruif. Het ding staat op tafel, maar een brede dakgoot (die Lau op ingenieuze wijze aan de tafel heeft vastgeschroefd) moet hem naar de grond leiden. We hebben zelfs tapijtrestjes opgehaald bij een bouwmarkt om de binnenkant van de dakgoot mee te bekleden, zodat onze konijnenprins niet uitglijdt.
Gewapend met een kartonnen doos vol handdoekken stap ik in de bus. De twee afgelopen weken heb ik diep en lang nagedacht over hoe ons konijn zou gaan heten. Eerst voelde ik wel wat voor Dropje, maar toen Lysanne en ik na een weekend horrordaten nog een afscheidsmaaltijd aten bij de Burger King, zei ik met volle mond: ‘O mijn god, ik hou van Whoppers. Ik hou zoveel van Whoppers, ik zou mijn eerstgeboren kind er wel naar kunnen vernoemen.’
‘Dan noem je je konijn toch Whopper?’ opperde Lys. ‘Dat vind ik leuker dan Dropje.’
Ik liet het idee even bezinken. Whopper. Ik had gehoord van Nijntjes en Miffy’s en Koosjes en Fluffy’s, maar een Whopper? Nee, ik kon geen enkel konijn noemen dat Whopper heette. Dat maakte het een geweldig idee. ‘Je wordt zijn peettante,’ kondigde ik aan.
Net zo groot als een pantoffel
Als de man Whopper uit zijn hok tilt, valt me direct op hoeveel hij is gegroeid sinds de laatste keer dat ik hem gezien heb. Hij spartelt tegen, maar gelukkig zit hij binnen een paar seconden in de doos. Ik houd de doos omhoog, zodat hij een laatste keer doei kan zeggen tegen zijn broertjes, zusjes, mama en boze papa Herman. Dan loop ik weg, hobbelend met een grote doos vol handdoeken en daarin verstopt een bang konijntje. In de bus denkt iedereen waarschijnlijk dat ik niet helemaal goed bij mijn hoofd ben, zoals ik tegen een kartonnen doos zit te kirren en fluisteren.
Whopper raakt al snel gewend aan onze kamer. Waren we eerst nog bang dat het systeem met de dakgoot te ingewikkeld voor hem was, nu zijn we af en toe bang dat hij er zo hard in op en neer rent dat de ophanging losschiet. Met kartonnen wandjes hebben we een gedeelte van de kamer afgezet, en daarachter de meeste snoeren verstopt.
Als Whopper op een dag achter de bank een snoer vindt, ontdekken we voor het eerst zijn voorkeur voor plastic. Ik zoek snel op internet wat je moet doen tegen snoerenknagende konijnen en het advies luidt: afwasmiddel op het snoer in kwestie smeren. Ik giet de halve fles Dreft over de verlengkabel heen, maar na een halve dag heeft Whopper er zo vaak een likje van genomen dat hij ineens dol is op afwasmiddel. ‘Straks poept hij nog belletjes,’ zeg ik bezorgd, waarna we het snoer maar gewoon op de leuning van de bank leggen. Niet mooi, wel praktisch.
Whopper groeit als kool. Hij schiet door de kamer heen en heeft na twee dagen al geen last meer van uitglijders op het laminaat. De lastigste leeftijd is het moment waarop hij even groot is als een pantoffel. Regelmatig probeer ik ’s ochtends in de halfduistere kamer mijn voet in mijn pantoffel te laten glijden, om er vervolgens achter te komen dat ik mijn konijn probeer aan te trekken.
Konijn van de wereld
Het is allemaal al vijf jaar geleden, maar ik weet het nog precies. Leven met een konijn bleek fantastisch te zijn. Als we een feestje hadden, feestte Whopper mee. Naast een fles wijn of een sixpack bier, namen onze vrienden vaak ook iets voor de kleine konijnendraak mee. Ik moest oppassen dat ze hem geen hele bananen voerden, want het was niet alsof hij zelf aan zou geven dat hij genoeg had gehad. Als ik ’s ochtends opstond, was Whopper al wakker en blij om me te zien. Dan liet ik hem uit zijn kooi, rende hij in zijn dakgoot naar beneden en sprong hij bij Lau op bed. En soms, als Lau mazzel had, deed Whopper stiekem snel een stinkend konijnenplasje, voordat hij er weer vandoor schoot. We verhuisden van Enschede naar Groningen. Whopper verhuisde mee, evenals alle keren daarna. Drachten, Hoogkerk, Almere, Helmond, Spijkerboor: been there, done that. Een konijn van de wereld.
Geen ballen, wel vriendinnetjes
Eind 2012 vonden we dat we allebei wel vaak weg waren. Ik had een fulltime baan en Lau liep de hele dag stage. Whopper was zo blij als we thuiskwamen, dat we hem eigenlijk meer gezelschap gunden. In de tuin in Almere had hij af en toe kunnen spelen met Bink, het grote konijn van de buren, maar nu we opnieuw verhuisd waren had hij een gigantisch balkon voor zichzelf. Maar ja, voordat we hem konden koppelen aan een hete chick, moesten we hem eerst laten castreren. En dat vonden we eigenlijk allebei wel heel zielig. Wat is dat nou voor keuze: alleen zijn mét je ballen, of gezellig met zijn tweeën zijn zónder je ballen?
We hakten de knoop door (en Whoppers ballen eraf) en in de zomer van 2013 kreeg hij er een vriendinnetje bij: Guus, een oude, knorrige Lotharinger die we uit het asiel hadden gehaald. Whopper en Guus hadden al snel een hiërarchie. Die was vrij simpel samen te vatten: Guus was de baas.
Helaas overleed Guus in de zomer van 2014 aan de gevolgen van een tumor in haar baarmoeder. Ineens was Whopper weer alleen. Dat konden we hem niet aandoen, dus gingen we terug naar het asiel en daar werden we direct verliefd op een klein konijntje dat zo uit een konijnenshampooreclame leek te zijn gewandeld. Twix moest eerst niet zoveel van ons hebben en ook niet van Whopper. Tegenover Whopper warmde ze op, maar ons bleef ze alleen zien als ‘die dingen waar eten uit komt en die je op je kop geven als je net iets leuks aan het doen bent’.
Oorsmeerproppen
Whopper en Twix verhuisden mee naar Helmond, waar het gekwakkel met Whoppers gezondheid begon. Hij werd achtereenvolgens verkouden en liep een blaasontsteking op. De dierenarts schreef beide keren antibiotica voor en merkte op dat Whopper zo’n lief konijn was. Hij bleef netjes zitten en probeerde niet met gevaar voor eigen leven van de tafel te springen of iemands arm eraf te krabben. In zijn leven heeft Whopper geloof ik zelfs maar één keer iemand gebeten. Hij kent het verschil tussen huid en eten, zelfs als je banaanprut op je vinger smeert likt hij het er voorzichtig vanaf. (Dit in tegenstelling tot Twix, die in een soort krokodil verandert wanneer er eten in het spel is.)
Daarna ontdekten we dat hij nog dover leek te zijn dan anders. Als we hem riepen, leek hij pas te merken dat er iets gebeurde als Twix in beweging kwam. Toen Twix moest worden gesteriliseerd, informeerde ik dus voorzichtig bij de dierenarts of er ook een konijnenhoortest bestaat. Die bleek er niet te zijn, maar ik moest Whopper maar even meenemen voor een inspectie.
Op tafel merkte de dierenarts (een andere dan de vorige keer) op wat een lief konijn Whopper was, en dat er oorsmeerproppen in zijn gehoorgangen zaten die de boel blokkeerden. Die moesten onder een roesje verwijderd worden. Nadat de proppen echter uit de weg waren, bleken er grote ontstekingen in het middenoor te zitten. Vies verhaal, dus samenvattend: veel pus. Whoppers trommelvliezen waren erdoor weggevreten (geen wonder dat hij ons niet hoorde). Ze zaten te diep om zo iets aan te doen, dus hij moest eraan worden geopereerd.
Zeg Grootkapje waar ga je heen
Na de operatie had Whopper grote hechtingen aan beide zijden van zijn hoofd. Hij zag eruit alsof hij met een beer had gevochten en moest een soort doorzichtige lampenkap op om te voorkomen dat hij aan zijn hechtingen ging krabben. Iedere ochtend en avond moest hij pijnstilling en antibiotica. Eerst losten we de antibiotica op in een stukje hard brood, maar zo ongeveer toen de blaasontsteking ten einde kwam, doorzag Whopper ons smerige plannetje. Ineens werden we dus gedwongen pro’s in ons konijn zachtaardig platdrukken tegen een handdoek en het medicijn vlak achter zijn voortandjes spuiten. Ook hierin was hij verbazingwekkend lief. Na de eerste twee keer worstelen, liet hij zich relatief rustig behandelen.
Eens per dag mocht hij zijn Cone of Shame af, zodat hij zich kon wassen. Ik weet niet of je weleens een wassend konijntje hebt gezien, maar ik kan maar weinig dingen bedenken die schattiger zijn dan die wollige voorpootjes die nauwgezet langs zijn harige hoofdje wreven.
De wonden heelden en we verhuisden naar Groningen. Ineens hadden de konijnen een hele tuin tot hun beschikking. Met gras! Het enige wat ze niet mochten, was bij de rodondendron of hortensia in de buurt komen, want die zijn giftig voor konijnen. Lau zette een prachtig hekje neer, waar Whopper na een paar dagen zo overheen sprong. Bij het aaien voelde ik dat de bult aan een kant van zijn hoofd teruggekomen was. Shit, snel een dierenarts zoeken in Groningen. We waren het erover eens: dit moest opnieuw geopereerd worden. Het was een kleine ingreep, en hij had het al eerder gehad, dus ik dacht er verder niet over na. De dierenarts sloot het consult af met de woorden: ‘Wat een líef konijn is Whopper trouwens. Hij blijft zo braaf zitten!’
Slecht voorgevoel
Gisteren, op de dag van de operatie, had ik een slecht voorgevoel. Het was een onbestemd, bewolkt gevoel, alsof er iets heel ergs stond te gebeuren. Ik schudde het af. Ik voelde me gewoon slecht omdat ik weinig had geslapen. Ik weet nog dat ik in de auto zat en dacht: ‘Als er nu iets mis gaat en ik vertel aan mensen dat ik een slecht voorgevoel had, zeggen ze natuurlijk: jaaaa hoor, jij had een slecht voorgevoel. Tuuurrrlijk.’
Ik parkeerde bij de dierenarts en wilde Whoppers hokje uit de auto tillen, maar bedacht me op het laatste moment en hurkte bij hem neer. Ik opende het deurtje en aaide hem over zijn brede, stoere mannenkop en over zijn lijf, dat hij plat tegen de vloer had gedrukt. Niet omdat hij bang was, want Whopper deed inmiddels niet meer echt aan bang. Het was meer dat hij al zo vaak in een auto had gezeten, dat hij ontdekt had dat plat liggen het iets minder erg maakt. Ik kroelde over zijn zachte vachtje en liet een van zijn lange hangoren door mijn hand glijden, waarna ik het puntje zachtjes tussen mijn duim en wijsvinger wreef. Dat deed ik altijd om hem gerust te stellen. ‘Het komt goed, hoor,’ fluisterde ik tegen hem. ‘Het is maar een kleine ingreep. Straks kom ik je weer ophalen en dan is alles weer goed.’ Als Lau erbij was geweest, had hij nu voor de vierhonderdnegenentwintigduizendste keer tegen me gezegd: ‘Lis. Hij is dóóf.’
Met tegenzin tilde ik hem uit de auto. Ik liep naar binnen en zette hem op de balie, waar de assistente alle gegevens nog een keer checkte. De steen in mijn maag werd zwaarder. Ik deed het deurtje van zijn hok nog een keer open en liet mijn hand over zijn zachte konijnenlijfje glijden. ‘Komt goed, fluf,’ mompelde ik, meer voor mezelf dan voor hem. ‘Komt allemaal goed.’
‘Als je hem weer op kunt halen, bellen we je,’ zei de assistente.
Ik aarzelde, mijn hand op het hokje. Ik kón natuurlijk nog weglopen. Oké, hij had een abces op zijn hoofd, maar wat nou als hij dat niet erg vond? ‘De vorige dierenarts heeft een drain in dat ene oor aangelegd,’ zei ik, wijzend naar het oor dat inmiddels genezen was. ‘Dat werkte wel goed, geloof ik. Misschien is dat iets wat de arts hier ook kan doen?’
De assistente knikte geruststellend. ‘Hij zal even kijken. Mocht hij nog vragen hebben, dan belt hij je even tussendoor.’
‘Fijn,’ zei ik. ‘Bedankt.’
Ik haalde mijn hand van het hokje en de assistente nam mijn konijn van me over, samen met een zakje voer voor als hij weer bijkwam.
Wist ik veel dat hij niet meer bij zou komen.
Snotteren in de kapsalon
Om 13.00 uur had ik Whopper afgeleverd bij de dierenarts en om 14.00 uur had ik een afspraak bij de kapper. Voor het eerst sinds oktober, moet ik daar een beetje beschaamd aan toevoegen. Mijn haar léék niet eens meer op een kapsel, eerder op een vermoeide dweil. Ik nam plaats in de kappersstoel en zei dat er een flink stuk af mocht. Als voorbeeld liet ik een foto van mijn haar vorig jaar rond deze tijd zien. ‘O, en het kan zijn dat de dierenarts belt,’ zei ik, zonder echt te geloven dat dat zou gebeuren. Ik legde mijn mobiel op het tafeltje voor me. ‘Mijn konijn wordt geopereerd.’
‘O gut, wat heeft hij?’ vroeg de kapster. Ze pakte een grote pluk haar midden op mijn hoofd en kamde hem omhoog.
‘Een abces dat verwijderd moet worden,’ antwoordde ik.
‘Wat naar,’ zei de kapster. Nog een keer haalde ze de borstel door het stuk haar heen. Nog een keer. Toen pakte ze de schaar en knipte er – snip – tien centimeter af.
Mijn mobiel ging. ‘O, heb je een paar seconden?’ vroeg ik, beschaamd dat ik gebeld werd bij de kapper.
DIERENARTS, stond er op het scherm. Mijn hart klopte ineens in mijn keel, maar ik slikte het terug naar beneden. Geen paniek, ze zeiden toch al dat ze me zouden kunnen bellen tijdens de operatie. ‘Met Liset.’
Ik kan me niet voorstellen hoe het geweest moet zijn voor de kapster. Het ene moment had ze een volwassen vrouw van 27 jaar in haar stoel zitten, die – toegegeven – een beetje een lelijk kapsel had, maar daarvoor wás ze ook hier. Ze nam haar telefoon op, luisterde twee seconden en verkruimelde spontaan. Ze brak simpelweg uiteen in stukjes in de kappersstoel.
Het voelde alsof mijn hart in één keer in vlammen opging – WOESJ. Alsof iemand een vuurtje bij een in benzine gedrenkt papiertje hield.
‘Wát?’ zei ik met een stem die vier octaven hoger was dan normaal. Het voelde alsof al mijn gelaatstrekken met onzichtbare touwtjes naar het midden van mijn gezicht werden getrokken. ‘Wat? Hoe kan dat nou?’
De dierenarts probeerde uit te leggen dat hij ook niet snapte wat er verkeerd was gegaan. De operatie was in principe geslaagd, het abces was gesaneerd en hij stond op het punt de wond dicht te maken, toen Whoppers hartje ermee ophield. ‘Hij ging gewoon uit,’ zei hij, met een stem zwaar van schuldgevoel.
‘Néé,’ riep ik uit. Woede, verdriet, paniek en de aandrang heel hard te gillen drongen allemaal naar voren, in een poging als eerste aan de beurt te komen. Mijn hart rende brandend rondjes door mijn borst, terwijl mijn mond een onsamenhangende stroom woorden in de telefoon pompte. ‘Néé, dat kan niet, dat mág niet! Whopper, Whoppertje… Overleden? Hij is pas vijf! Hij is hartstikke blij en gezond en hij eet goed en hij drinkt goed en hij is gisteren nog over het hek gesprongen omdat hij zo’n terrorist is en… Hoe kan dit nou? Hoe kán dit nou?’
‘Heeft ze pijn?’
Als ik het telefoontje een paar seconden eerder had gehad en de kapper níet net een heel stuk van mijn haar af had geknipt, had ik nog naar buiten kunnen lopen. Maar zelfs in mijn verwarde, emotionele vaatdoekstaat bedacht ik dat ik écht niet met een hap uit mijn haar rond kon lopen. We konden Whopper nog niet ophalen, dus bleef ik in de kappersstoel zitten. De kapster haalde een glaasje water voor me en knipte daarna snel mijn haar, terwijl de tranen over mijn wangen stroomden en er af en toe een schokkerige snik aan me ontsnapte.
Normaal ben ik me altijd heel bewust van wat mensen van me denken. Ik leef in constante angst dat iemand me raar vindt, of dat ik te hard ademhaal, dat ik gek lach of dat ik plotseling een boer laat. En nu, met een rood hoofd en zwarte mascarasporen over mijn wangen, geluidloos huilend terwijl de kapster zich duidelijk opgelaten voelde en zo snel mogelijk werkte, kon het me geen barst schelen. Nee, het kon me niet eens ‘niet schelen’. Die mensen waren er allemaal niet. Ik heb geen idee hoeveel mensen er in de kapsalon waren, of andere klanten of kapsters iets tegen me gezegd hebben. Ik heb geen idee hoeveel mensen er langs het raam van de kapper zijn gelopen en een huilende volwassen vrouw geknipt zagen worden. Misschien dachten ze wel dat ik een zeldzame medische aandoening heb waarbij er zenuwuiteinden in mijn haren zitten en het heel veel pijn doet om geknipt te worden. Een beetje alsof je hele haar uit vingers bestaat. (Ik heb mezelf zojuist misselijk gemaakt.)
Alsof hij slaapt
Mam kwam meteen toen ik haar belde. Om kwart voor vier mochten Lau en ik Whopper op komen halen bij de dierenarts en daarvoor moest ik eerst Lau van zijn werk oppikken, maar ik was duizelig en misselijk van het huilen, dus vertrouwde ik mezelf niet in het verkeer. Mam reed, gelukkig. Bij de dierenarts ging de assistente ons voor naar een kamertje. ‘Zal ik hem voor je pakken?’ vroeg ze.
Ik knikte, in de overtuiging dat de ergste huilbui al geweest was. Maar ze zette zijn opengeschroefde kooitje op tafel en daar lág hij, half toegedekt onder een zacht wit dekentje en met zijn oogjes dicht, half op zijn zij. Onze mooie, lieve, terroristische Whopper, ons brutale monster dat vijf jaar lang met zijn neus tegen handen en voeten had gebokst als ze in de weg lagen, ons knuffeltje dat aan mijn neus likte als ik mijn gezicht bij dat van hem hield.
Het was net alsof hij sliep. In boeken lees je soms dat de hoofdpersoon een geluid hoort en pas na een tijdje luisteren ontdekt dat ze dat geluid zelf maakt. Ik dacht altijd dat dat onzin was, maar terwijl ik naar Whoppers levenloze lijfje keek, hoorde ik een hoog, hees ‘úúúúhhhh’ en pas toen Lau zijn arm om me heen sloeg en ‘stil maar’ zei, besefte ik dat dat geknakte geluid uit mijn eigen keel opsteeg.
De dierenarts kwam binnen. Het was een dag van eerste keren: eerste keer huilend bij de kapper zitten, eerste keer mezelf hard huilend voorstellen aan iemand. Hij bood uitvoerig zijn excuses aan en herhaalde dat dit hem nog nooit was gebeurd. Hij was er zichtbaar zelf ook een beetje kapot van. ‘Narcose is heel lastig te doseren voor zo’n klein beestje, en ik heb het eindeloos vaak gecheckt, maar blijkbaar toch niet goed genoeg,’ zei hij met een gekwelde blik.
‘Een konijn opereren is niet niks,’ zei Lau. ‘Het is al lastig om kinderen fatsoenlijk onder narcose te brengen.’
‘Het is niet jouw schuld,’ hikte ik.
De dierenarts zei dat we hier ‘uiteraard’ niet voor hoefden te betalen, waar ik nog weer harder om moest huilen, omdat ik dat helemaal niet zo ‘uiteraard’ vond, maar het des te meer waardeerde. Ik weet zeker dat hij er alles aan gedaan heeft om Whopper beter te maken.
In een wijnkistje
Lau, mam en ik waren het er met zijn drieën al snel over eens dat we Whopper maar in de tuin van mam en Frank moesten begraven. Ik had het best in onze eigen tuin gewild, maar Lau zei: ‘Bedenk wel dat we hier over een jaar niet meer wonen. En ik ga hem tegen die tijd niet opgraven, als je dat soms dacht.’ Daar zat ook wel weer wat in. Ineens kreeg ik visioenen van de huurders na ons, die besloten de tuin op de schop te nemen en daarbij ineens een half vergaan konijn naar boven haalden. Buhh!
Mam had thuis nog een wijnkistje dat wel voor Whopper gemaakt leek. Hij paste er precies in. Onder de krulhazelaar stond Lau een gat te graven in zijn werkoutfit : nette schoenen en een kraakhelder wit overhemd. Ik maakte nog wat laatste foto’s van Whopper, ook al heb ik duizenden foto’s en filmpjes van hem en nóg meer herinneringen. Zoals wanneer hij een aanval deed op de kleding van Lau, die zo uit het niets kwam en zo venijnig was dat het wel gepland leek. Ineens vrat hij dan binnen een paar seconden een broek, een trui en een T-shirt stuk. Of die keer dat wij naar Pinkpop gingen en Whopper bij Lisje B logeerde. Haar mama lag op de bank te slapen en Whopper klom in stealth mode bij haar op de bank, sprong op haar buik en deed daar een hele grote, warme stinkplas.
Toen we alle drie alleen nog maar een beetje tijd stonden te rekken, zei Lau: ‘Nou, zullen we maar dan?’ Hij timmerde netjes het deksel op het kistje. Als je het zo bekeek, zou je nooit kunnen raden dat er een dode konijnenprins in zat.
Ik droeg het kistje naar de boom en hurkte bij het gat in de grond. Whopper paste er precies in. Lau kneep in mijn hand en schepte toen het gat dicht. Het kistje verdween onder de aarde. In stilte bleven we met zijn drieën nog even naar de opnieuw gladgestreken grond onder de boom kijken. Toen zuchtte mam en vroeg ze: ‘Koffie?’
‘Ja, lekker,’ zei ik. ‘Heb je ook cake?’
Dag, konijnenmans
Twix blijft nu de hele tijd angstvallig bij me in de buurt, alsof ze wil zeggen: ‘Ja, nou is het wel weer leuk geweest. Vertel maar wat je met hem hebt gedaan.’ Ze kijkt me wantrouwig aan van onder de bank. Als ik haar roep komt ze bij me, maar zodra ze ziet dat ik geen eten of Whopper voor haar heb, maakt ze rechtsomkeert naar haar veilige bankgrot. Vanavond gaan we naar de konijnenopvang om ons te oriënteren op een nieuw vriendje voor haar.
Whopper, je was niet zomaar ons eerste huisdier. Je was een monster, een prins en een vreselijke bedelkont. Je was een vriendje, een klier en een waardig tegenstander in de hekkenspringoorlog. Whopper de propper, Whopper de plopper, Whopper de gootsteenontstopper. Ik ken ménsen met minder persoonlijkheid dan jij, verwend konijnenmormel.
Oorwrijfknuffels,
Geef een reactie