We sjokken in een lange stoet over het kerkhof van Driehuis. Zwarte jurk, zwart colbertje – holy crap, wat is het warm. Het zweet druipt in zoute straaltjes van mijn make-uploze gezicht. Het glijdt langs mijn rug en plakt mijn bovenbenen aan elkaar. Maar de warmte is een welkome afleiding van de orkaan in mijn binnenste. Ik zie het een beetje voor me als de meme van die oude vrouw, maar dan een tornado waarin ze duizend keer over zichzelf heen buitelt, vol onbegrip schreeuwend als de meeuwen uit Finding Nemo: ‘WAT WAT WAT WAT WAT WAT!’
We sjokken in een lange stoet over het kerkhof in Driehuis. Zwarte jurk, zwart colbertje – holy crap, wat is het warm. Het zweet druipt in zoute straaltjes van mijn make-uploze gezicht. Het glijdt langs mijn rug en plakt mijn bovenbenen aan elkaar. Maar de warmte is een welkome afleiding van de orkaan in mijn binnenste. Ik zie het een beetje voor me als de meme van die oude vrouw, maar dan een tornado waarin ze duizend keer over zichzelf heen buitelt, vol onbegrip schreeuwend als de meeuwen uit Finding Nemo: ‘WAT WAT WAT WAT WAT WAT!’
Vandaag een jaar geleden namen we afscheid van mijn oom Wim. Ik noemde hem vroeger altijd Mim, omdat ik de W niet kon zeggen (maar eigenlijk is de W een omgekeerde M, dus stiekem is dit heel logisch). Het jongste broertje van mijn vader. Negenenveertig is hij geworden. Nu is negenenveertig best een mooie leeftijd, maar niet om dood te gaan. De ochtend van de crematie belde mijn moeder: ‘Opa is omgevallen. Ik ga nu met oma mee naar het ziekenhuis.’
Ik weet nog dat ik van binnen een beetje moest lachen om de lompheid van het woord ‘omgevallen’. Het was vreemd toepasselijk, want opa was op zijn tweeëntachtigste nog steeds een boom van een kerel. At drie borden avondeten. Betegelde zijn eigen tuin. Klom nog op het dak. ‘Omgevallen’ leek me, nu ik erover nadacht, het juiste woord.
Mim zag er in zijn kist uit alsof iemand hem heel knap had nagemaakt, maar toch net niet alles had weten te vangen. Een pop die z’n best deed om mijn oom te imiteren. Vreemd, maar niet eng. Dit was per slot van rekening gewoon Mim.
Ik klom op het podium, met in mijn ene hand het natte vodje dat voorheen een papieren zakdoekje was, en in de ander drie vellen papier. Groot printen, was me geadviseerd. Hoe groter, hoe beter. Anders kun je het niet lezen. En dus las ik letters voor die nog gigantischer waren dan die in de grotelettereditie van Glazuur. Ik ploegde me door de mooie Mim-herinneringen heen. Die keer dat hij de gemeente alle boompjes in de straat liet kappen, omdat de luizen die erin zaten op zijn auto poepten (en de gemeente ontdekte al snel: als Wim niet blij is, wordt niemand daar blij van). De oorlog die hij met Bol.com voerde over iets ogenschijnlijk simpels als verzendkosten, om vervolgens van de hoogste baas veertig euro aan waardebonnen aangeboden te krijgen. Waarop Mim de legendarische woorden sprak: ‘Ik hoef geen waardebonnen. Ik wil gewoon gelijk!’ De vieze raadsels, de plagerijen. Zijn aanwezigheid bij de presentatie van Schrijven kreng!, wat ook opa’s laatste boekpresentatie bleek te zijn, maar dat wist ik toen nog niet.
‘s Avonds op de intensive care in Groningen had ik opnieuw het idee dat ik naar een pop keek, alleen was deze iets minder knap nagemaakt en dankzij de slangetjes en machines ademde hij nog. Opa had zijn kunstgebit niet in en was niet geschoren. Zijn twee zilverkleurige toefjes haar stonden alle kanten op. Ik herkende hem eerst niet eens. Lau moest me tussen alle stille mensen in ziekenhuisbedden wijzen wie mijn opa was. Tijdens het eten hadden we nog grapjes gemaakt over alles wat opa al overleefd had. Dat dit een peulenschilletje voor hem zou zijn. ‘Volgende week zit hij weer in een boom,’ hadden we gelachen. Maar toen ik hem zo zag liggen, begon een deel van mij alvast met afscheid nemen. Soms weet je wanneer iets een verloren zaak is. Deze man zit volgende week niet in een boom, maar in een urn.
Cru.
Waar.
Drie dagen later blies opa zijn laatste adem uit. Hij was niet meer bij kennis geweest. Wij allemaal eigenlijk niet. Nu ik erop terugkijk, heb ik geen idee wat ik op 1, 2 en 3 juli nou precies heb gedaan. Alles zwemt een beetje door elkaar. Ziekenhuis, dozen inpakken, eten, verhuizen (want dat moest ook nog), heen en weer rijden, hittegolf. Ik weet alleen nog dat ik op een nacht, stikkend van ingehouden snikken, ergens vóór 3 juli, een ruiltje heb voorgesteld aan een god waarin ik niet geloof. Mijn opa in ruil voor iemand anders. Maar wie? Het kon natuurlijk niet zomaar iemand zijn. Dan was het geen betekenisvolle ruil. Ik kon niet de buurvrouw die ik niet kende aanbieden ter vervanging. Goed dan. Ik haatte mezelf erom, maar ik stelde het voor. Mijn allerliefste konijn. Mijn keel kneep zich pijnlijk samen.
Opa voor Whopper.
Nou, wat zeg je ervan, God?
Er kwam geen antwoord.
Een week na Wims crematie stond ik bij een andere kist een andere grafrede voor te lezen die in andere gigantische letters was geprint. Andere tranen weg te slikken. Proberen mijn stem te dwingen niet te breken. Het verdriet van mijn familie te zien. En het leek alsof ik het allemaal binnen kon houden. Alsof ik de WAT-tornado in een stalen kistje had gedwongen en het dekseltje dicht had weten te worstelen. Op slot. Sleutel weggooien. Niet meer naar kijken.
En toen ging Whopper dood.
Het was twee maanden na de Kutste Hittegolf Ooit en Whopper moest even onder narcose omdat er naar een abces bij zijn oor gekeken moest worden. Ik ging ondertussen naar de kapper. Nou, we weten hoe dat is afgelopen.
Met mam in de auto naar de dierenarts kon ik alleen maar huilen. Gierende uithalen, snot overal, ademtekort, alles. Het stalen kistje barstte open en de WAT-tornado vocht zich eindelijk een weg naar buiten. En ik schreeuwde als een debiel. Dat dit niet de afspraak was. Dat het opa óf Whopper was, niet allebei.
Daarna ben ik een hele tijd leeg geweest. Ik rekende uit hoeveel jaar ik waarschijnlijk nog te leven had.
Vijfenvijftig, als ik zo oud werd als opa.
Tweeëntwintig, als ik zo oud werd als Mim.
Ik wilde grootse en meeslepende dingen gaan doen om iedere dag te laten tellen, om aan iedereen die dood was terwijl ik hier gewoon in leven ben te laten zien dat ik echt wel iets doe met de tijd die ik heb. Maar ik deed niets. Ik zat op de bank en at chips. Zelfs mijn verjaardag voelde stiekem als een anticlimax. Alles was anders en ik besefte voor het eerst ten volle dat het niet mogelijk is om op rewind te drukken als de kant die je leven opgaat je niet bevalt. Je kunt maar één kant op: vooruit. Terug in de tijd reizen zit niet in het pakket. Ik kon iets doen aan mijn leven, aan mijn houding, aan mijn gewicht – maar ik kon nooit meer een boekpresentatie houden met Mim en opa erbij.
En ineens werd ik bang. Wat als het altijd zo voelt om mensen te verliezen? Wat als er nog meer mensen om me heen zomaar ineens doodgingen, zonder me te waarschuwen? Hoe wist ik of ik iemand voor het laatst zag? Verdomme, was ik wel lief genoeg voor iedereen? Wie zou de volgende zijn? Kon ik iets doen om het te voorkomen?
Mijn schrijfbotje was gebroken. Ik belde Hedda om te melden dat ik in het writer’s block-gips moest en dat ik niet wist hoe lang. Er kwam niets uit mijn handen.
Dat alles is deze zomer een jaar geleden. De meeste steun vind ik in de gedachte dat iedereen hier last van heeft. Hoe je ook met je verdriet omgaat, iedereen kent die angst dat verlies tot meer verlies zal leiden. En misschien ook wel dat verdoofde gevoel dat het er allemaal waarschijnlijk geen fuck toe doet. Dat over honderd jaar jij en iedereen die je nu kent dood is. Zelfs dat schattige baby’tje van de buurvrouw. Zelfs de liefde van je leven. Waarschijnlijk zelfs je kinderen. Dat heb ik een tijdje als heel beklemmend ervaren, maar nu is het eigenlijk wel bevrijdend. Het leven duurt maar tachtig tot negentig jaar, soms langer, soms korter. In het grotere geheel der dingen maakt het niets uit wat je doet, dus regel shit voor jezelf. Neem de regie over je leven! Kom potverdikkeme van je luie reet af, Jonkman, voordat je vastgroeit aan de bank. GA DINGEN DOEN.
Dus dat deed ik. Ten eerste ging ik sporten. Wist je dat zelfs bewegingshaters als ik vrolijk worden van jezelf eens flink in het zweet werken? Nee, ik ook niet, maar het is wel zo.
Verder vertaalde ik voor het eerst een roman: Elke dag maandag (súperleuk, iets wat ik vaker wil doen), schreef ein-de-lijk de tweede versie van Denk maar niet dat dit een liefdesliedje is af (pas eind van de lente van 2017 in de winkels, sorry – hij kon niet meer mee in de najaarsgids van de uitgever), zette samen met Martin Magic Inc opnieuw in de steigers (en met succes, we werken er met veel plezier aan), deed mee aan de Harland Awards EN WON DE FUCKING EERSTE PRIJS, besloot meer horrorverhalen te gaan schrijven én kreeg een idee voor een YA-roman dat ik nu aan het uitwerken ben.
Fuck yeah.
Ik ben terug. Ouder, wijzer en grijzer (serieus, ik moet echt mijn haar gaan verven). Het mocht even duren, maar ik doe weer mee. Ik heb weer plezier in schrijven en lezen. En hé, weet je, ik ben bijna jarig. Ook dat is leuk.
Het leven is kort, ja, en hoe verder je uitzoomt, hoe korter het lijkt. Jij doet er eigenlijk niet toe, is wat ik probeer te zeggen. Ik ook niet. Het mooie daarvan is dat we dus niets kunnen verkloten. De kans dat een fout die jíj maakt de wereld vernietigt, is nihil (tenzij je met nucleaire wapens werkt, in welk geval ik zeer vereerd ben dat je mijn blog leest, maar let even op je werk, oké?).
Probeer een keer iets uit. Neem een risico. Weet ik veel: koop iets duurs, ga op reis, help een vreemde, plant je voort, open een spaarrekening, ga studeren, zeg tegen je dierbaren dat je van ze houdt. Liever spijt van wat je hebt gedaan, dan spijt dat je nooit hebt gedurfd.
Doe dingen. Heb lief.
Dat was het voor vandaag.
Lis out.
Voor regelmatige updates en sneak peeks uit toekomstige boeken kun je me ook volgen op Facebook!
Geef een reactie